Chevrolet Spark: Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een rechte hoek over obstakels rijden. Het rijden over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand klemmen.
De wielen regelmatig op beschadiging controleren. Bij beschadigingen of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen de veiligheid bij temperaturen onder 7 °C en moeten daarom op alle wielen worden gemonteerd.
Aanduidingen op banden
Bijv. 215/60 R 16 95 H
215 = Bandbreedte in mm
60 = Hoogte-breedteverhouding (bandhoogte
t.o.v. bandbreedte) in %
R = Type koordlagen: Radiaal
RF = Type:
RunFlat
16 = Velgdiameter in inches
95 = Kengetal voor
draagvermogen,
95 komt bijv. overeen met 690 kg
H = Kenletter voor
snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q = maximaal 160 km/u
S = maximaal 180 km/u
T = maximaal 190 km/u
H = maximaal 210 km/u
V = maximaal 240 km/u
W = maximaal 270 km/u
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de 14 dagen en vóór elke lange rit bij koude banden controleren. Het reservewiel niet vergeten.
Draai het ventieldopje los.
Bandenspanning en op het label in de portieropening bestuurderszijde.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde geldt voor zowel zomer- als winterbanden.
Reservewiel altijd oppompen tot de bandenspanning bij maximale belading.
De ECO-bandenspanning dient om een zo laag mogelijk brandstofverbruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïnvloedt de veiligheid, het weggedrag, het rijcomfort en het brandstofverbruik negatief en verhoogt de bandenslijtage.
| Waarschuwing Een te lage bandenspanning kan aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne beschadigingen, wat bij hoge snelheden loslatende loopvlakken en zelfs klapbanden kan veroorzaken. |
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controleren.
Om veiligheidsredenen de banden vervangen wanneer een profieldiepte van 2–3 mm (4 mm voor winterbanden) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het verschil in profieldiepte van banden op één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumprofieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtageindicatoren (TWI = Tread Wear Indicator) is afgesleten. De positie van de slijtage-indicatoren wordt aangeduid door merktekens op de zijwand van de band.
Is de slijtage voor groter dan achter, dan de voorbanden omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet dezelfde als voorheen zijn.
Banden verouderen ook wanneer er niet mee gereden wordt. Wij raden u aan de banden om de 6 jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaat veranderen
Bij het gebruik van banden met een andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moeten mogelijk de snelheidsmeter en de voorgeschreven bandenspanning geherprogrammeerd worden en moeten er eventueel andere aanpassingen aan de auto worden verricht.
Na montage van banden met een andere bandenmaat de sticker met de bandenspanning laten vervangen
| Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of velgen kan tot ongelukken leiden en maakt de typegoedkeuring van het voertuig ongeldig. |
| Waarschuwing Gebruik gaan andere banden-/
velgmaten dan die oorspronkelijk op het voertuig werden geplaatst.
Dit kan van invloed zijn op de veiligheid en prestatie van het voertuig. Dit kan leiden tot problemen met sturen, omrollen en ernstig letsel. Let er bij het vervangen van banden op dat alle vier de wielen dezelfde maat hebben, van hetzelfde type en merk zijn, hetzelfde profiel hebben en dezelfde draagkracht hebben. Het gebruik van een andere maat of een ander type kan de rij-eigenschappen, de afstand tot de grond, de remafstand, en de betrouwbaarheid van de snelheidsmeter ernstig beïnvloeden. |
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die door de fabriek voor de desbetreffende auto zijn goedgekeurd en daarmee aan alle eisen voor de desbetreffende combinatie van wielen en banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden worden gebruikt die door de fabriek zijn goedgekeurd, mogen de banden niet voorzien zijn van een velgbeschermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
| Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of wieldoppen kan tot plotseling drukverlies leiden met ongelukken als mogelijk gevolg. |
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal 10 mm buiten het loopvlak en de binnenkant van de band uit steken.
| Waarschuwing Beschadigingen kunnen een klapband veroorzaken. |
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loopvlakken en de zijwanden van de banden kunnen met de bandenreparatieset worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan 4 mm of die in de bandwang dichtbij de velg zitten, kunnen niet met de bandenreparatieset worden verholpen.
| Waarschuwing Niet sneller rijden dan 80
km/u.
Niet langdurig gebruiken. Bestuurbaarheid en rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. |
Bij bandenpech: Handrem aantrekken, eerste versnelling of achteruitversnelling.
De bandenreparatieset zit in een opbergvak onder de vloerafdekplaat van de bagageruimte.
1. Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak.
2. Verwijder de
compressor en de fles afdichtmiddel.
3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakken aan de onderkant van de compressor.
4. De schakelaar van de compressor moet op § staan.
5. Schroef de
compressorluchtslang op de koppeling van de fles afdichtmiddel.
6. Sluit
de stekker van de compressor aan op de accessoireaansluiting.
Om te
voorkomen dat de accu leegraakt, is het raadzaam de motor te laten
draaien.
7. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor.
Plaats de compressor dichtbij de band, zodanig dat de fles afdichtmiddel
rechtop staat.
8. Ventieldop van defecte band losschroeven.
9. Schroef de vulslang op
het ventiel.
10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt nu met
afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compressor geeft even max.
6 bar aan wanneer de fles afdichtmiddel wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna begint de druk te dalen.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de
band gepompt. Daarna wordt de band opgepompt.
13. De voorgeschreven
bandenspanning (ongeveer 2,2 bar) moet binnen 10 minuten worden bereikt.
Schakel de compressor uit wanneer de juiste bandenspanning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven bandenspanning niet binnen 10 minuten bereikt, dan
de bandenreparatieset verwijderen. De auto één wielomwenteling
verplaatsen.
De bandenreparatieset weer aansluiten en het vulproces 10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven bandenspanning dan nog niet bereikt, dan is de band te ernstig beschadigd. De hulp van een werkplaats inroepen. Laat eventueel de te hoge bandenspanning af via de knop boven op de manometer.
De compressor niet langer dan 10 minuten laten
werken.
14. Maak de bandenreparatieset los.
Borglipje op houder
indrukken om fles met afdichtmiddel uit houder te verwijderen.
Bandenvulslang op de vrije aansluiting van fles met afdichtmiddel
schroeven. Hierdoor wordt voorkomen dat er afdichtmiddel uit de fles
stroomt.
Bandenreparatieset in de bagageruimte opbergen.
15.
Eventueel vrijgekomen afdichtmiddel met een doek verwijderen.
16. Het op
de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maximaal toelaatbare
snelheid (ongeveer 80 km/h) in het gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
17. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel
zich gelijkmatig in de band kan verspreiden.
Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na 10 minuten) stoppen en de bandenspanning controleren. Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op bandventiel en compressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger dan 1,3 bar, de bandenspanning op de voorgeschreven waarde (ongeveer 2,2 bar) brengen. Procedure (nr. 17) herhalen totdat de bandenspanning niet meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager dan 1,3 bar, de auto niet meer gebruiken.
De hulp van een werkplaats inroepen.
18. Bandenreparatieset in de bagageruimte opbergen.
Let op Het rijcomfort van de gerepareerde band is sterk verslechterd, laat deze band daarom vervangen.
Als er een ongewoon geluid klinkt of de compressor warm wordt, de compressor gedurende minstens 30 minuten uitschakelen.
Controleer de houdbaarheidsdatum van de set. Na deze datum zijn de afdichtende eiegenschappen niet meer gegarandeerd. Let op de informatie m.b.t. opslag op de fles afdichtmiddel.
Vervang de gebruikte fles afdichtmiddel.
Voer de fles conform de geldende wetgeving af.
De compressor en het afdichtmiddel kunnen worden gebruikt vanaf ongeveer -30 °C ~ 70 °C.
Wiel verwisselen
Door verschillende banden door elkaar te gebruiken kunt u onderweg de macht over het stuur verliezen.
Door banden van verschillende maten, merken of typen (radiaalbanden en gordelbanden met diagonaalkarkas) door elkaar te gebruiken kan het rijgedrag slecht worden en kunt u een botsing krijgen. Door banden van verschillende maten, merken of typen door elkaar te gebruiken kan uw auto ook schade oplopen. Gebruik op alle wielen banden met de juiste maat en van hetzelfde merk en type.
Sommige auto's hebben in plaats van een reservewiel een bandenreparatieset.
De onderstaande voorbereidingen treffen en de instructies opvolgen:
- Rijd de auto naar een veilige plek van de weg, zover mogelijk van het verkeer.
- Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren. Voorwielen in de rechtuitstand draaien.
- Handrem aantrekken, eerste versnelling of achteruitversnelling.
- Motor uitschakelen en de contactsleutel verwijderen.
- Schakel de alarmknipperlichten in.
- Gebruik een wig, een blok hout of een stuk steen voor en achter het wiel dat diagonaal staat tegenover het wiel dat u van plan bent te gaan wisselen.
- Laat alle passagiers uitstappen.
- Reservewiel verwijderen.
- Nooit meerdere wielen tegelijkertijd vervangen.
- Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen bij bandenpech en niet voor de jaarlijkse montage van winter- of zomerbanden.
- In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren bevinden.
- Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
- Opgekrikte auto niet starten.
- Maak de wielmoeren en de schroefdraad schoon alvorens het wiel te monteren.
| Waarschuwing We hebben de krik speciaal voor
uw auto ontworpen.
Gebruik de krik van uw auto niet bij andere auto's. Overschrijd nooit het maximaal toegestane gewicht van de krik. Als deze krik bij andere auto's wordt gebruikt, kunnen deze auto's of de krik beschadigd raken en kan er persoonlijk letsel ontstaan. |

1. Wielmoerdoppen met een schroevendraaier loswippen en verwijderen.
2. Klap de wielsleutel uit, zet deze stevig op de wielmoer en draai elke moer een halve slag los.
3. Draai de krikhendel om de hefkop iets om hoog te brengen en plaats de krik recht onder de positie die wordt aangeduid met de halve cirkel.
4. Bevestig de krikhendel aan de krik en bevestig de sleutel correct aan de krikhendel.
Breng vervolgens de krik omhoog zodat de hefkop stevig aansluit op de kriksteun.
5. Draai de sleutel waarbij u de correcte positie van de krik controleert
tot het wiel vrij is van de grond.
6. Draai de wielmoeren los.
7.
Wiel verwisselen.
8. Draai de wielmoeren erop.
9. Auto laten zakken.
10. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en
de wielmoeren kruislings aanhalen.
Het aanhaalkoppel bedraagt 120 Nm.
11. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopening over
het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
12. Het vervangen wiel
en het boordgereedschap opbergen. Om ratelen te voorkomen, draait u de
boutkop totdat de boven- en onderkant van de krik na het terugleggen van
de krik stevig tegen de gereedschapskist geklemd zijn.
Zorg er ook voor
dat de krik iets van het andere boordgereedschap af ligt. Gereedschap.
13. Bandenspanning alsmede het aanhaalmoment van de wielmoeren
van het gemonteerde wiel zo spoedig mogelijk controleren.
Defecte band laten vervangen of repareren
| Waarschuwing Door roest of vuil op een wiel, of op de onderdelen waaraan het bevestigd is, kunnen de wielmoeren in de loop van de tijd lostrillen. Het wiel kan losschieten en een ongeluk veroorzaken. Verwijder bij het verwisselen van een wiel roest of vuil van punten waar het wiel aan de auto bevestigd is. Gebruik in noodsituaties een doek of een stuk papier; verwijder in dat geval alle roest of vuil later met een schraper of een staalborstel. |
Smeer tijdens het verwisselen van een wiel het midden van de wielnaaf in met wiellagervet ter voorkoming van corrosie of roestopbouw. Voorkom dat er vet op het vlakke wielmontagevlak of op de wielmoeren of -bouten komt.
Reservewiel
Compact reservewiel
Het reservewiel kan afhankelijk van de uitvoering en de landelijke bepalingen ook als compact reservewiel (thuiskomer) worden aangemerkt.
Het reservewiel heeft een stalen velg.
Is het gemonteerde reservewiel kleiner dan de andere wielen of wordt het gebruik in combinatie met winterbanden, dan kunnen de rijeigenschappen negatief worden beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagageruimte onder de vloerafdekplaat. Het wordt in de kuip vastgezet met een vleugelmoer.
De kuip van het reservewiel is niet ontworpen voor alle toegestane bandenmaten.
Wilt u een verwisseld wiel met een bredere band in de reservewielkuip leggen, dan kunt u de vloerafdekplaat op het uitstekende wiel laten rusten.
| Voorzichtig Het reservewiel is alleen
bedoeld voor tijdelijk noodgebruik.
Vervang deze zo spoedig mogelijk door een normale band. Gebruik geen sneeuwkettingen. Monteer geen band op deze velg dat niet gelijk is aan het origineel. Niet op andere voertuigen monteren. Leg een lichtmetalen velg met de buitenkant omhoog. Leg een stalen velg met de buitenkant omlaag. |
Compact reservewiel
Bij gebruik van het compacte reservewiel kunnen de rijeigenschappen negatief worden beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren.
Slechts één compact reservewiel monteren. Niet sneller rijden dan 80 km/u. Neem bochten langzaam.
Niet langdurig gebruiken.
Sneeuwkettingen.
Grootformaat-reservewiel
Is het gemonteerde reservewiel even groot als de andere wielen of wordt het gebruik in combinatie met winterbanden, dan kunnen de rijeigenschappen negatief worden beïnvloed.
Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagageruimte onder de vloerafdekplaat. Het wordt in de kuip vastgezet met een vleugelmoer.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrollen.
De draairichting is herkenbaar aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairichting in gemonteerd zijn geldt:
- Rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren.
- Niet sneller rijden dan 80 km/h.
- Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snellader.
Bij een ontladen accu kan de motor worden gestart met hulpstartkabels en de accu van een andere auto.
| Waarschuwing Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onderstaande instructies kan letsel of schade als gevolg van het exploderen van de accu's en schade aan de elektrische systemen van beide auto's tot gevolg hebben. |
| Waarschuwing Laat de accu niet in contact komen met de ogen, huid, weefsels en lakwerk. De vloeistof bevat zwavelzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken. |
- De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
- Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Bevroren accu ontdooien alvorens hulpstartkabels aan te sluiten.
- Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en beschermende kleding dragen.
- Een hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 volt) gebruiken. De capaciteit van de hulpstartacu (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de lege accu.
- Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter van minstens 16 mm2 gebruiken.
- De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
- Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
- Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
- De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere niet raken.
- Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
- Handrem aantrekken, versnellingsbak in neutrale stand, automatische versnellingsbak in stand P.
Aansluitvolgorde van de kabels:
- Rode kabel op de pluspool van de hulpstartaccu aansluiten.
- Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontladen accu aansluiten.
- Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
- Het andere uiteinde van de zwarte kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok of op een bout van de motorophanging.
Zover mogelijk van de ontladen accu aansluiten; minimaal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten:
- De motor van het stroom leverende voertuig starten.
- Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer dan 15 seconden laten duren met tussenpozen van 1 minuut.
- Beide motoren met aangesloten kabels ca.minuten stationair laten draaien.
- Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwarming) van de stroom ontvangende auto inschakelen.
- Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de omgekeerde volgorde volgen.